zondag 15 juli 2012

Het verlangen zelf


Over het verlangen naar een sigaret

Ken je het verlangen naar een sigaret,
naar die gelukkige tijd dat je nog rookte?

Niemand begrijpt dit verlangen behalve ik.

Ik herinner mij iemand die altijd
als ik iets zei dat ze niet begreep
antwoordde: op zich is dit heel intrigerend.

En ik herinner mij ook dat ik dan
die uitspraak een aantal malen
in mijn hoofd moest herhalen:
op zich is dit heel intrigerend
totdat de betekenis verdampt was.

God kan ondoorgrondelijke dingen met ons doen
dankzij het feit dat hij niet bestaat

en zo kunnen ook ondoorgrondelijke dingen
worden beweerd dankzij het feit
dat ze nergens over gaan.

Sinds ik dit bedacht begrijp ik veel meer.

Het verlangen naar een sigaret is
het verlangen zelf.

Uit: Rutger Kopland - Het verlangen naar een sigaret (2001)

dinsdag 29 mei 2012

Portret

Een stoere Urkerknul, vaak met negotie
- schol, bot of poon - met vader aan de dijk.
Zijn ouders zijn een zon op de promotie:
met karpoetsmuts en vlammend jak te prijk.


Zijn beurt baart altijd enige emotie.
Want, naast een stukkezak van beddetijk,
voert hij een ruig schrift, waar - zwàrt van devotie -
wendingen in staan, die ìk nooit bereik.


Soms kan hij Plato als een lier vertalen,
om dan - dat blijft in toga zo! - kalm-an
zijn neus met ratelslagen op te halen.


Ik las de Phaedros: het gevleugeld span.
Stil wees hij bij. Zéér groot, zéér recht. Een man
die verten ziet: idee en idealen.


Uit: Ida Gerhardt - Sonnetten van een leraar, 1951


(Gesprek met I.)



zaterdag 24 maart 2012

Lieve Pieter - Pieter Kottman weet raad

Mijn dochter ging met haar school op een uitwisselingsreis naar Italië. Daarvoor moest zij een dagboek bijhouden. Zij wilde haar aantekeningen op haar mobiele telefoon intikken, dat mocht niet van de leraar. Mijn dochter vindt dit belachelijk. Wat moet ik ervan denken?

U bent kennelijk een van die ouders die vinden dat zij hun kinderen moeten beschermen tegen hun leraren en onderwijzers. Foei, u verdient strafwerk. Als een leerkracht zich vergrijpt aan uw dochter, of andere ernstige misdragingen aan de dag legt, hebt u het volste recht in te grijpen, maar onder normale omstandigheden hebt u dat niet. Tenzij er iets onoorbaars aan de orde is, dient u u zonder bedenkingen en principieel achter de leerkracht op te stellen. Die man of vrouw neemt een groot deel van uw taak en verantwoordelijkheid ten aanzien van uw en andermans kroost op zich en het minste is toch wel dat daar enige solidariteit van de kant van de ouders tegenover staat. We hebben het dan nog
niet eens over het desastreuze effect op het kind als leerkracht en ouders het openlijk oneens zijn met elkaar. Dat is een ideale omstandigheid om die partijen in het vervolg tegen elkaar uit te spelen. Stel u eens voor welke situatie dan ontstaat. Als uw Marietje straks meldt dat haar moeder ‘het óók belachelijk’ vindt, dan kan zo’n leerkracht op het dak gaan zitten. In het onderwijs werken is zonder ondoordachte tegenwerking van de ouders al moeilijk genoeg . Dus Marietje hoort gewoon te doen wat de leerkracht zegt, ‘want die zal daar redenen voor hebben’. Dat geeft u het balsturige wicht te verstaan. En daarmee basta.

Uit: NRC Handelsblad, 24-3-2012

donderdag 15 maart 2012

Karl-May-Festival



Morgen vindt ter gelegenheid van het 100e sterfjaar van Karl May in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag een symposium plaats, waar één bladzijde uit de rijke geschiedenis van zijn persoon en werk wellicht onbesproken zal blijven. Om die reden op deze plek aandacht hiervoor.
In 1903 leerde May de beeldhouwer en schilder Sascha Schneider kennen. May vroeg Schneider om illustraties te maken bij zijn reisverhalen. Schneider vertrouwde hem toe dat hij homoseksueel was. May vond dat geen probleem, dus Schneider ging aan de slag. Wat vervolgens ontstond waren de mooiste illustraties, in symbolistische stijl, die ooit bij het werk van Karl May zijn gemaakt en die ook niet meer overtroffen zouden worden. Maar wel met een duidelijk homoerotisch karakter. Het kwam dan ook maar tot één uitgave. Daarna waren de illustraties alleen nog als kunstdrukken in een map verkrijgbaar.
Op de foto is de omslagillustratie bij Am Rio de la Plata, een reisverslag in twee banden (uitgave van 1904) te zien. De afbeelding wordt ook wel "Lichtsieg" of "Fackelträger" genoemd en herinnert in zijn esthetiek aan de openingsscène van de film Olympia. Fest der Völker (1936) van Leni Riefenstahl. Sascha Schneider maakte van dit werk later ook een versie in kleur.
In "Lichtsieg" (om de mooiere titel te gebruiken) heeft "der geknechtete Mensch [...] sich freigekämpft, aus dem Machtbereich des Ungeheuers; das Phantom liegt sterbend am Boden, und hellauf leuchtet die Fackel des Mannes, der sich durchgerungen hat." Het is een 'Gegenstück' van Schneiders tegenwoordig bekendste werk Gefühl der Abhängigkeit uit 1893 (zie afbeelding hieronder):

Datei:Das Gefuehl der Abhaengigkeit 1893.jpg

Schneider baseerde deze tekening waarschijnlijk op een Russisch sprookje dat hij als kind hoorde of las. Maar er is in deze 'Darstellung', zeker met kennis van de inzichten van Freud, oneindig veel meer te zien.
Het wordt tijd om een bezoek te brengen aan de Villa Shatterhand in Radebeul, het huis waar Karl May woonde en waar enkele werken van Sascha Schneider te bezichtigen zijn.

zaterdag 3 maart 2012

Ik wilde plotseling mijn moeder bellen

Ik wilde plotseling mijn moeder bellen
en wist meteen: ze is al jaren dood.
Ik moest haar nog een groot geheim vertellen.

Ik zag de zomerdag ten avond hellen
toen er een lichtbaan langs de hemel schoot:
ik wilde plotseling mijn moeder bellen.

Het zijn de bare leugens niet die kwellen
maar wat verzwegen werd zwelt levensgroot.
Ik moest haar nog een groot geheim vertellen.

Want van je ogen vallen pas de schellen
wanneer je neerzit in het avondrood.
Ik wilde plotseling mijn moeder bellen.

Ik kon er nooit wat tegenoverstellen
wanneer zij thuiskwam met gestolen brood.
Ik moest haar nog een groot geheim vertellen.

Dat ik alleen over het veld kon snellen
en springen over de verboden sloot.
Ik wilde plotseling mijn moeder bellen.
Ik moest haar nog een groot geheim vertellen.

- Martin Veltman

Uit: Negentien villanellen, 1985

vrijdag 2 maart 2012

Du schlank und rein wie eine flamme

Du schlank und rein wie eine flamme
Du wie der morgen zart und licht
Du blühend reis vom edlen stamme
Du wie ein quell geheim und schlicht

Begleitest mich auf sonnigen matten
Umschauerst mich im abendrauch
Erleuchtest meinen weg im schatten
Du kühler wind du heisser hauch

Du bist mein wunsch und mein gedanke
Ich atme dich mit jeder luft
Ich schlürfe dich mit jedem tranke
Ich küsse dich mit jedem duft

Du blühend reis vom edlen stamme
Du wie ein quell geheim und schlicht
Du schlank und rein wie eine flamme
Du wie der morgen zart und licht.

- Stefan George

Uit: Das neue Reich, 1928

dinsdag 28 februari 2012

Vechthuwelijk voor gevorderden

J.J. Voskuil schreef een portret van zijn twee homoseksuele buurmannen: "een dementerende oude man" en een "enigszins debiele jongen". En passant schetst hij een weinig fraai beeld van zijn labiele en agressieve echtgenote. Als zij zegt: "En ik begrijp ook niet hoe je kunt zeggen dat je Eichmann wel begrijpt. Ik begrijp niemand. Ik heb aan iedereen de pest.", blijkt dat de echtelieden meer op elkaar lijken dan je op grond van hun heftige geruzie zou vermoeden. De poging een vriendschap te onderhouden met de buurmannnen komt eerder voort uit Nicoliens behoefte haar eenzaamheid te doorbreken dan uit echte verwantschap.

Nicolien verdeelt mensen in "goed" en "fout", waarbij ze af en toe tot opzienbarende conclusies komt. De buurmannen Petrus en Peer zijn goed, want "underdogs", die door de maatschappij vertrapt worden. Vriendin Roosje komt op bezoek en doet de uitspraak 'Homo's zijn nu eenmaal niet de moedigste mensen!'. Vanaf dat moment heeft ze het bij Nicolien uiteraard volledig verbruid en wordt ze bij het "fout-kamp" ingedeeld. Vervolgens steigert sie sich in einen immer größer werdenden Hass hinein: 'Ik zou weleens willen weten wat zij gedaan had in de oorlog als ze niet toevallig een jodin was geweest.' Om te besluiten met de conclusie: 'Zulke opmerkingen zijn de eerste stap op weg naar de gaskamers. Mensen als Roosje hebben de gaskamers gebouwd.'

Behalve een roman over de zeldzaamheid van echte vriendschap ('Een vriend is iemand, die ons op het hart trapt en van wien men dan zegt, dat hij zulke zachte voeten heeft.', schreef Jacob Israël de Haan, van wie in de roman een andere uitspraak wordt geciteerd) en over onbegrip, agressie en eenzaamheid binnen een huwelijk, is De buurman ook een fraai lesje in dialectiek.






woensdag 1 februari 2012

Die letzte deutsche Diva


Vor zehn Jahren starb Hildegard Knef
(Ulm, 28. Februar 1925 - Berlin, 1. Februar 2002)

zaterdag 28 januari 2012

Lelijk zijn we



Foto: Menno Wigman als jeune poèt maudit

Lelijk, zo lelijk, ja, steeds lelijker
bewegen we ons door de binnenstad.
De goede handel die ons lichaam was
vervloog en bijna elke winkelruit
verspreekt zich en beledigt nu je hoofd.

We hadden haren, wimpers en gezichten,
we leefden, legden lippen tegen lippen
en hielden tot de laatste komma vast
aan het gesjacher dat ons lichaam was.

Te koop. Te koop. De winkelstraat vergaat
van jeugd en hoop op een gelikter hoofd,
geliefden lopen glashard door je heen.

Jugend. Jugend. 'Nicht zu haben.' Ik las
dat in het Paradijs geen spiegels waren.

- Menno Wigman

Uit: Mijn naam is Legioen, 2011

zaterdag 21 januari 2012

De wereld volgens W.F. Hermans (1)

W.F. Hermans over de tijdgeest van de jaren '60 en '70:

"Mooi en lelijk [...] gingen voor de bijl. Alles was mooi, alles was de moeite waard om gedrukt te worden: de stomste praatjes, het kreupelste Nederlands. Iedereen heette begaafd en creatief. Alle verfklodders waren evenveel waard.
De logica was ook maar een verzameling holle kunstgrepen, alleen bedacht om de begaafde en creatieve arbeidersklasse onder de duim te houden en haar de toegang tot de universiteiten veel te moeilijk te maken.
Een verschrikkelijke verwarring tussen feiten die maatschappelijk bepaald zijn [...] en dingen die dat niet zijn [...] nestelde zich in het perswezen, maar natuurlijk niet in het bewustzijn van alle lezers.
Zoals het volk ook vroeger wel geweten heeft dat pastoor en dominee, hoeveel gebeden ze ook opzonden tot de Allerhoogste, geen gebroken been of een blindedarmontsteking konden genezen, zo weet het nu ook wel dat zelfs al zouden huwelijkstrouw, ouderliefde, kinderliefde en eerbied voor de autoriteiten alleen maar op domme taboes berusten, er toch niet prettig geleefd kan worden in een maatschappij waar elke automobilist naar willekeur links of rechts mag rijden, waar iedereen straffeloos mag bestelen, beledigen, bedriegen en vermoorden.
En ook weet het zeer goed dat twee plus twee volgens de logica nog altijd vier is en dat hij die dit betwist en terzijde schuift als een overleefd taboe, zelfs bij de progressiefste fiscus geen gehoor zal krijgen."

Uit: Houten leeuwen en leeuwen van goud, 1979

Favoriete citaten (2)

'Car certains corps sont refraîchissants comme l'eau, et il serait bon de se demander pourquoi les plus ardents sont ceux qui refraîchissent le plus.'

'Il faut chérir quelqu'un pour s'apercevoir qu'il est scandaleux que la créature meure.'

'On n'est bien que libre, et cacher ses opinions est encore plus gênant que de couvrir sa peau.'

'Plaise à Celui qui Est peut-être de dilater le coeur humain à la mesure de toute la vie.'

'Qui serait assez insensé pour mourir sans avoir fait au moins le tour de sa prison?'



Marguerite Yourcenar, L'Oeuvre au Noir, 1968

maandag 2 januari 2012

Thomas Mann over het onderwijs

Hanno Buddenbrook bevindt zich in de badplaats Travemünde en weet zich hier veilig voor de docenten van het Lübecker Realgymnasium. Wat volgt is een kleine Gemeinheit van Thomas Mann:

'Nein, Gott sei gepriesen, hierher kam keiner der blanken Kammgarnröcke, die auf Erden Regeldetri und Grammatik vertraten, hierher nicht, denn es war ziemlich kostspielig hier draußen....'

Uit: Buddenbrooks, 10. Teil, 1901

Wat verder in het boek komt een passage voor waaruit blijkt hoe de docenten van voornoemde school zichzelf voor de gek houden. Zoals veel van wat Thomas Mann over de dagelijkse schoolpraktijk schrijft ongetwijfeld nog steeds actueel.

'Adolf Todtenhaupt aber, der Primus wußte alles; er war seiner Lebtage noch nicht eine Antwort schuldig geblieben. Das lag zum Teil an seinem stillen, leidenschaftlichen Fleiße, zum Teil daran, daß die Lehrer sich hüteten, ihn etwas zu fragen, was er vielleicht nicht hätte wissen können. Es hätte sie schmerzlich berührt und beschämt, es hätte sie in ihrem Glauben an menschliche Vollkommenheit erschüttert, ein Verstummen Adolf Todtenhaupts zu erleben...'

Uit: Buddenbrooks, 11. Teil, 1901

Wer die Schönheit angeschaut mit Augen / ist dem Tode schon anheimgegeben

Thomas Mann geeft in 'Buddenbrooks' een 'Fallbeispiel' van het gedicht 'Tristan' van August von Platen:

'Er hatte wieder empfunden, wie wehe die Schönheit tut, wie tief sie in Scham und sehnsüchtige Verzweiflung stürzt und doch auch den Mut und die Tauglichkeit zum gemeinen Leben verzehrt.'

- Thomas Mann

Uit: Buddenbrooks, 11. Teil, 1901

Schopenhauer bij Thomas Mann

'Was war der Tod? Die Antwort darauf erschien ihm nicht in armen und wichtigtuerischen Worten: er fühlte sie, er besaß sie zuinnerst. Der Tod war ein Glück, so tief, daß es nur in begnadeten Augenblicken, wie dieser, ganz zu ermessen war. Er war die Rückkunft von einem unsäglich peinlichen Irrgang, die Korrektur eines schweren Fehlers, die Befreiung von den widrigsten Banden und Schranken - einen beklagenswerten Unglücksfall machte er wieder gut.
Ende und Auflösung? Dreimal erbarmungswürdig Jeder, der diese nichtigen Begriffe als Schrecknisse empfand! Was würde enden und was sich auflösen? Dieser sein Leib... Diese seine Persönlichkeit und Individualität, dieses schwerfällige, störrische, fehlerhafte und hassenswerte Hindernis, etwas Anderes und Besseres zu sein!
War nicht jeder Mensch ein Mißgriff und Fehltritt? Geriet er nicht in eine peinvolle Haft, sowie er geboren ward? Gefängnis! Gefängnis! Schranken und Bande überall! Durch die Gitterfinster seiner Individualität starrt der Mensch hoffnungslos auf die Ringmauern der äußeren Umstände, bis der Tod kommt und ihn zu Heimkehr und Freiheit ruft...
Individualität!.... Ach, was man ist, kann und hat, scheint arm, grau, unzulänglich und langweilig; was man aber nicht ist, nicht kann und nicht hat, das eben ist es, worauf man mit jenem sehnsüchtigen Neide blickt, der zur Liebe wird, weil er sich fürchtet, zum Haß zu werden.
Ich trage den Keim, den Ansatz, die Möglichkeit zu allen Befähigungen und Betätigungen der Welt in mir... Wo könnte ich sein, wenn ich nicht hier wäre! Wer, was, wie könnte ich sein, wenn ich nicht ich wäre, wenn diese meine persönlichen Erscheinung mich nicht abschlösse und mein Bewußtsein von dem aller derer trennte, die nicht ich sind! Organismus! Blinde, unbedachte, bedauerliche Eruption des drängenden Willens! Besser, wahrhaftig, dieser Wille webt frei in raum- und zeitloser Nacht, als daß er in einem Kerker schmachtet, der von dem zitternden und wankernden Flämmchen des Intellectes notdürftig erhellt wird!'

- Thomas Mann

Uit: Buddenbrooks, 10. Teil, 1901